De blaas is een hol, bolvormig orgaan in de onderbuik dat urine opslaat voordat het via de urinebuis het lichaam verlaat. Bij de meeste mensen kan de blaas 500-700 ml (ongeveer 2 glazen) urine bevatten. Tijdens het plassen trekken de spieren in de blaaswand samen en ontspant de sluitspier in de urinebuis, waardoor de urine het lichaam kan verlaten.
De blaas is een onderdeel van het urinewegstelsel. Aandoeningen die de blaas kunnen beïnvloeden, zoals urine-incontinentie, blaasontsteking of blaasstenen, kunnen plassen moeilijk, pijnlijk of oncontroleerbaar maken.
Een lege blaas is ongeveer 5 cm lang en heeft een roze tot donkerroze kleur. Wanneer de blaas gevuld is met urine, kan deze tot 15 cm lang worden. De blaas bevindt zich in het onderste deel van de buikholte, net achter het schaambeen. Weefselbanden (ligamenten) verbinden de blaas met andere organen en de bekkenbotten, om hem op zijn plaats te houden. Bij mannen ligt de blaas tussen het schaambeen aan de voorkant en de endeldarm aan de achterkant. Bij vrouwen ligt de blaas voor de vagina en de baarmoeder.
Bij jonge kinderen heeft de blaas een peervorm en bevindt zich grotendeels in de buikholte. Naarmate kinderen ouder worden, zakt de blaas af naar het bekken. Bij ouderen neemt de spierspanning in de blaaswand af, waardoor de blaas wat omhoog kan komen en richting de buikholte kan wijzen.
De vorm van de blaas verandert afhankelijk van de hoeveelheid urine die erin zit. Een volle blaas is bolvormig, gespannen en steekt boven het schaambeen uit. Een lege blaas bevindt zich in het voorste deel van het bekken, voor de endeldarm en de geslachtsorganen. De blaas heeft vier vlakken: een bovenvlak, twee zijvlakken en een achtervlak.
Het bovenvlak is bedekt met buikvlies. Dit vlak is hol als de blaas leeg is en bol als de blaas vol is. De twee zijvlakken liggen op de bekkenbodem en worden aan de voorkant verbonden door een ronde rand. Deze vlakken staan in verbinding met het schaambeen, de schaambeenderen en de veneuze plexus van de blaas. Het achtervlak is plat en bij ouderen vaak bol. Bij mannen staat het achtervlak in verbinding met de zaadblaasjes, de zaadleiders en de endeldarm. Bij vrouwen staat dit deel in verbinding met de baarmoederhals en de voorwand van de vagina. Het achtervlak wordt ook wel de blaasbasis genoemd. De twee zijvlakken en het bovenvlak komen aan de voorkant samen bij de blaastop. Het blaaslichaam bevindt zich tussen de top en de basis.
De blaaswand bestaat uit vier lagen, van binnen naar buiten: De slijmvlieslaag (urotheel): de binnenbekleding die voorkomt dat urine in het lichaam lekt. Meer dan 90% van de blaaskanker ontstaat in het urotheel. De submucosa (lamina propria): een dunne laag bindweefsel met structurele eiwitmoleculen, bloedvaten en zenuwen. De spierlaag (detrusor): de dikke spierlaag aan de buitenkant van de blaas, bestaande uit drie lagen glad spierweefsel. Glad spierweefsel trekt automatisch samen en ontspant. De sereuze laag (buikvlies): waar geen buikvlies aanwezig is, is de blaas bedekt met een laag bindweefsel. Onder de sereuze laag bevindt zich een subserosa.
De blaas is het orgaan dat urine opslaat die door de nieren wordt geproduceerd en via de urinebuis wordt afgevoerd. Daarnaast dient de blaas als reservoir voor urine.
Bij volwassenen kan de blaas ongeveer 500 ml urine bevatten. Wanneer er echter 200-350 ml urine in de blaas zit, sturen zenuwen in de blaaswand signalen naar de hersenen via het ruggenmerg. De hersenen reageren hierop door de blaaswand te laten samentrekken. Vervolgens ontspant de sluitspier, een klep in de buurt van de urinebuis, zich en opent geleidelijk, waardoor de urine het lichaam kan verlaten. Urine bestaat uit water en afvalstoffen. De hoeveelheid geproduceerde urine hangt af van hoeveel vocht u drinkt. Gemiddeld plast iemand maximaal 6 keer per dag en 1 keer per nacht. De hoeveelheid uitgescheiden urine bedraagt ongeveer 950-1.900 ml (ongeveer 2 liter) per dag.