De manier waarop een baby de borst aanhapt is cruciaal voor een goede melktoevoer en om pijnlijke tepels bij de moeder te voorkomen. Een goede aanlegtechniek, ook wel ‘latch’ genoemd, is de sleutel tot succesvol borstvoeding geven.
Het begrip van de ideale aanlegtechniek is in de loop der jaren aanzienlijk veranderd. Tegenwoordig wordt een asymmetrische aanlegtechniek als ideaal beschouwd, omdat de baby hierdoor meer melk kan drinken en de moeder minder last heeft van pijnlijke tepels. Het begeleiden van moeders bij het aanleggen van hun baby op een asymmetrische manier is een van de meest fundamentele en belangrijke aspecten van borstvoedingsondersteuning. Samen met borstcompressie vormt de juiste aanlegtechniek de basis voor het oplossen van veelvoorkomende problemen bij borstvoeding.
Waarom is een goede aanlegtechniek zo belangrijk? Een diepe (of ‘goede’) aanleg is gunstig voor zowel moeder als baby. Het heeft direct invloed op pijnlijke tepels bij de moeder en de hoeveelheid melk die de baby drinkt.
Pijn tijdens het voeden is een teken dat er hulp nodig is; pijn bij borstvoeding wordt bijna altijd veroorzaakt door een verkeerde aanlegtechniek. Zelfs een candida-infectie van de tepel, vaak te snel gediagnosticeerd, kan voortkomen uit een verkeerde aanleg. Candida groeit niet op een gezonde huid, de aanwezigheid van candida op de tepel en de huid eromheen kan duiden op een onjuiste aanleg. Dit onderliggende probleem wordt vaak over het hoofd gezien. Het aanpakken van de aanlegtechniek is daarom cruciaal bij het oplossen van candida of pijnlijke tepels. Een goede aanleg zorgt er ook voor dat de baby meer melk kan drinken.
Een voorbeeld uit Afrika illustreert het belang van een goede aanlegtechniek: veel moeders daar leggen hun baby verkeerd aan, wat leidt tot een snelle afname van de melkproductie, vaak binnen de eerste 4 maanden. Dit roept de vraag op: als de aanlegtechniek zo belangrijk is, waarom leggen deze moeders hun baby dan verkeerd aan? Het antwoord ligt in het feit dat pijnlijke tepels, hoewel vaak voorkomend, als ‘normaal’ worden beschouwd en de meeste moeders er ‘gewoon doorheen komen’. De prijs die hiervoor betaald wordt, is echter een snel afnemende melkproductie.
Een vergelijkbare situatie doet zich ook elders voor. Moeders hebben aanvankelijk een overvloedige melkproductie, maar rond 3 of 4 maanden na de bevalling begint de baby tekenen te vertonen dat de melk niet snel genoeg stroomt. De baby bijt, trekt aan de tepel, is gefrustreerd tussen de voedingen, zuigt op de handjes en weigert zelfs te drinken, vooral overdag. Dit kan allemaal gebeuren, zelfs als de baby volledig borstvoeding krijgt en goed in gewicht aankomt. Dit maakt het voor moeders moeilijk te geloven dat hun melkproductie is afgenomen – afgenomen ten opzichte van de aanvankelijke overvloed.
Omdat de baby goed in gewicht aankomt, wordt vaak de diagnose ‘reflux’ of een allergie voor moedermelk gesteld. Bij deze diagnoses wordt echter vaak over het hoofd gezien of de baby wel correct is aangelegd. Observatie van de voeding zal bevestigen dat wanneer de melk langzaam stroomt, de baby zal trekken, huilen en zich van de borst lostrekken.
Veel moeders denken dat hun baby goed is aangelegd, maar dat is vaak niet het geval. Bij een correcte asymmetrische aanlegtechniek raakt de kin van de baby de borst, maar de neus niet. De onderlip van de baby bedekt meer van de tepelhof (areola) dan de bovenlip. In afbeelding 2 bedekt de baby meer van de borst met de bovenkaak, terwijl in afbeelding 1 de onderkaak en de tong de borst effectiever kunnen stimuleren om melk af te geven. De bovenkaak beweegt niet, waardoor de borst niet effectief wordt gestimuleerd omdat de onderkaak en tong zeer dicht bij de borst liggen. Bovendien stimuleert de tong van de baby de tepel in plaats van het borstweefsel. Als de baby een te kort tongriempje heeft, is deze stimulatie nog minder effectief.