Intentionaliteit en verbeelding worden vaak verward. Wat is intentionaliteit precies en hoe verschilt het van verbeelding? Ontstaat intentionaliteit pas wanneer verbeelding opkomt, of kunnen we ook intentioneel zijn zonder verbeelding? Om dit te begrijpen, moeten we het onderscheid tussen deze twee begrippen duidelijk maken.
Volgens de Abhidhamma is intentionaliteit (manasikāra) het richten van de aandacht op een object, voornamelijk op een juiste manier (juiste intentionaliteit – yoniso manasikāra) of op een onjuiste manier (onjuiste intentionaliteit – ayoniso manasikāra). Intentionaliteit (manasikāra) richt de aandacht en leidt geassocieerde factoren naar het object, waardoor het object in de geest aanwezig is, maar het creëert het object niet.
Intentie (cetanā), ook wel denken genoemd, is een mentale factor die reageert met intentie, een houding ten opzichte van het object. Daarom kan intentie goed of slecht zijn, geconditioneerd of ongeconditioneerd (enkelvoudige actie), met een oorzaak of zonder oorzaak. Deze mentale factor van intentie, denken, wordt in veel gevallen ook vertaald als intentionaliteit. “Monniken, ik noem intentie (cetanā) karma. Door intentie creëren wezens karma door lichaam, spraak en geest.” Of “Monniken, na intentie komt het creëren van karma door lichaam, spraak en geest. Daarom leert de Tathagata dat intentie (cetanā) karma wordt genoemd” (Samyutta Nikaya). Karma is een handeling met intentie; het is cetanā en niet manasikāra.
De Yogacara definieert intentionaliteit en denken op een vergelijkbare manier als de Abhidhamma: “Intentionaliteit is de waakzame aard van de geest, met de functie om de geest naar het object te leiden. Het waakt ertegen dat de geest opkomt wanneer het niet zou moeten, en leidt de reeds opgekomen geest naar het object, daarom wordt het intentionaliteit genoemd. Denken is de aard van de geest die aanzet tot actie, en heeft de functie om de geest te laten leiden en te motiveren. Het neemt de belangrijkste kenmerken van het object en beweegt de geest om te leiden en te motiveren” (Vijñaptimātratāsiddhi).
Verbeelding is het denken aan of herinneren van onjuiste dingen. Verbeelding wordt ook wel illusoire en misleidende discriminatie genoemd. Het is synoniem met illusoire gedachten, d.w.z. het discrimineren van de kenmerken van verschijnselen met een misleide geest, een verkeerde aanname als gevolg van gehechtheid, waardoor men de verschijnselen niet zoals ze werkelijk zijn kan zien (Boeddhistisch woordenboek). Over het algemeen is verbeelding een wirwar van gedachten, willekeurige gedachten die in de geest opkomen, meestal herinneringen aan het verleden en fantasieën over de toekomst; het is een staat van niet-opmerkzaamheid.
Het beheersen van verbeelding is gerelateerd aan intentie, intentionaliteit (cetanā). Want intentionaliteit (cetanā) creëert goed of slecht karma wanneer het samengaat met een goede of slechte geest. En verbeelding is meestal een slechte geest. Verbeelding, de plotselinge gedachten die in de geest opkomen (door illusoire gedachten, verkeerde aannames), worden vervolgens ondersteund en aangemoedigd door intentionaliteit (cetanā) om ons te laten handelen en karma te creëren door lichaam, spraak en geest. Door de aard van intentionaliteit (cetanā) als actie, creatie en beslissing, wordt slecht karma gecreëerd wanneer het samengaat met een slechte geest (verbeelding).
Wanneer we ons bewust worden van verbeelding, is het belangrijk om wakker te worden en de geest terug te brengen naar opmerkzaamheid, door ons te concentreren op een vertrouwd object of de huidige realiteit. Dit proces kan worden gezien als intentionaliteit (cetanā) die samengaat met een goede geest. De aard van verbeelding is dat het spontaan ontstaat en verdwijnt. Wanneer we weten dat de geest geen verbeelding heeft, dat de geest kalm, helder en ruim is, dan blijven we gewoon in die staat.